Welke woorden kunnen? En welke juist niet? Zo luidt de ondertitel van het boek Dat mag je óók (al niet meer) zeggen. Ons wereldbeeld verandert en daardoor verandert de taal ook continu in tijd en context. Dit fragment betreft het hoofdstuk over de woorden ‘allochtonen’, ‘medelanders’ en ‘mensen met een migratieachtergrond’. Woorden die door een veranderd perspectief op de wereld ongemakkelijk of ongebruikelijk aanvoelen. En die ook van betekenis veranderen. Waarom zijn er zoveel verschillende woorden voor ‘de ander’ voorbijgekomen?